ARCHIEFVARIA                            Archiefvondsten Overkwartier van Gelre
 

116

DE PERIKELEN ROND DE BOUW VAN EEN GEVANGENIS EN DE ONENIGHEID IN BAARLO.

In 1700 overleed de Spaanse koning Karel II zonder duidelijke opvolger na te laten. De discussie omtrent de erfopvolging ontaardde in de Spaanse Successieoorlog van 1702 tot 1713. Het Overkwartier werd deels bezet door Staatse en Engelse troepen en deels door Pruisische troepen. Bij de Vrede van Utrecht in 1713 werd het Overkwartier verdeeld onder de Verenigde Republiek, Oostenrijk en Pruisen. Het verdrag van Venlo, opgesteld in 1543, blijft echter grotendeels van kracht. Elk afzonderlijk deel krijgt zijn Hof van Gelre, de godsdienst blijft Rooms, de adel en steden blijken een krachtig blok tegen de nieuwe overheersers. Het uit 1620 stammende Gelderse Land- en Stadsrecht blijft onverkort van kracht als wetboek voor het verdeelde Overkwartier. Deze situatie bleef gehandhaafd tot 1794 toen de Franse revolutionaire legers de zuidelijke Nederlanden bezetten

Daarvoor in 1673 had de koning van Spanje als hertog van Gelre al zijn heerlijke rechten verkocht, zo ook die van het dorp Baarlo.

Op 28 april 1674 werd Frederik Bertram van Laer beleend met één helft  van de heerlijke rechten van Baarlo. (De Borcht). De andere helft kwam in handen van Johan van Hologniën (Hologniën zu Neden). (De Berckt).  Na enkele generaties kwam Baarlo in het bezit voor ene helft van baron van Bierens en de andere helft van baron d’ Olne. Aangezien Baarlo de hoge jurisdictie had  werd de rechtspraak door de door beide heren benoemde schepenbank  uitgevoerd en moesten zij samen om toerbeurt de schout benoemen. De hoge jurisdictie betekent dat de schepenbank van Baarlo ook de doodstraf mocht uitspreken en uitvoeren. Het laatste doodvonnis in Baarlo werd voltrokken in 1706.

De twee herigheid heeft in de loop der jaren  veelvuldig tot veel conflicten geleid tussen beide heren. Ze zaten zich regelmatig in de haren over diverse zaken en hebben veel tegen elkaar geprocedeerd. Zo ontstond er ook een conflict toen het hof van Gelre bij ordonnantie van 5 november 1744 aan alle bezitters van een jurisdictie opdracht gaf een gevangenis te bouwen.  Er was schijnbaar veel willekeur bij het arresteren en het gevangen houden van personen o.a  op kasteel De Berckt onder slechte omstandigheden. Gezien de twee herigheid en de aard van de karakters van beide heren, lag hier weer de grond voor een conflict.

Een afschrift van de verdeling van de grens hebben wij op een eerder tijdstip op deze website gepubliceerd, zie hiervoor op deze pagina onder nr. 101.  Hierin werd de denkbeeldige grens die door het dorp liep exact aangegeven  Aangezien de Baron van Bierens veelvuldig in Brussel verbleef, machtigde hij de schout van Baarlo, de heer Wijhers, om namens hem de zaken te regelen, zoals de aankoop van materialen om de gevangenis te bouwen samen met baron d’ Olne.

Op 29 maart 1745 schreef Baron van Bierens een brief aan de schout van Baarlo met de klacht dat Baron d’ Olne in het begin van die maand een vreemdeling had aangehouden en deze gevangen gehouden zonder dat daar enige “schelmenstreken” ten laste waren gebracht. Baron de Bierens zei dat hij hiervan (als mede heer van Baarlo) niet op de hoogte was gebracht. Hij wees er tevens op dat hij nog niets had gehoord over de te bouwen gevangenis, die hij voor de helft zou betalen.

22 april 1745 werden Baron d’ Olne en Baron de Bierens opgeroepen om op het kantoor van de kanselarij te Geldern te verschijnen om het conflict over de te bouwen gevangenis te komen bespreken. Het geschil ging over de plaats van de te bouwen gevangenis.

Baron de Bierens wilde de gevangenis bouwen in de berg voor de kerk, terwijl Baron d’ Olne de gevangenis wilde bouwen  aan de rechterzijde naast de schepenbank, die voor de ingang van kerk stond.

Op 9 mei 1745 kwamen twee schepenen van Baarlo, Herman Verbraamhorst en Sander Sanders  namens Baron de Bierens, 15 Franse pistolen (geldstukken) aanbieden  aan Baron d’ Olne, deze was echter belet. (wilde hij het geld niet aannemen?) Zij hebben zij de pistolen toen ter hand gesteld aan de kapelaan, doch deze weigerde tot 2 x toe een kwitantie te geven. Zij geloofden dat “het geld hem niet aangenaam is geweest”

Ook de geestelijkheid was in de schermutselingen betrokken, de pastoor was schijnbaar op de hand van Baron de Bierens terwijl de kapelaan contacten had met Baron d’ Olne. De pastoor was een oom van de kapelaan Herman Ohmen.

Hierbij dient te worden aangetekend dat de Borcht, dus baron de Bierens het recht had de pastoor voor te dragen voor benoeming.

Tenslotte heeft volgens een door hem ondertekende kwitantie Baron d’ Olne toch de 15 pistolen in ontvangst genomen.

Op 10 september 1745 werd namens Baron de Bierens door Schout Wijhers aan de schepenen ter hand gesteld “de somme van drij  dobbele Franse pistoolen ende acht enekele fransce pistoolen mitsgaders  elf ducaten in golt tot becostinge van het maecken van eene nieuwe gevangenisse alhier”

Over en weer werd geprobeerd de ander de gevangenis te laten bouwen zoals blijkt uit onderstaande akte van de  schepenbank:

Om alle twiste ende tweedracht voor te koemen soo presenteert den onderschrevene aen den heer baron van Bierens vijftien fransche pistoolen om eene gevangkenisse alhier in de heerlijkheijdt Baerlo te maecken waermeede men sal konnen volstaen aen de ordonnantie van den eedelen Hoove verleent op de requeste van sijne maiesteijts Raedt en Momboir en bij refues van den heer Baron van Bierens  den ondergeschreven het selve voor dien pries te doen op conditie dat de penningen als men aen den arbeijdt sal beginnen sullen moeten getelt worden.

Actum Baerlo den 27 september 1745. Baron van Olne.

Dese aen ons ondergeschrevenen te handt gestelt om aen de heer baron van Bierens te behandigen om sijne resolutie daerop te hebben.

Joachim Beurskens

T. Kessels

Schepenen

De maker  van de gevangenis was de meester metselaar  Jacob Fisschelen

Op 22 april 1746 werden beide heren opgeroepen op 10 mei 1746 om twee uur in de middag op de kanselarij te Geldern te verschijnen in de zaak van Baron d’ Olne tegen Baron de Bierens.

Op 17 mei 1746 werd  het bestek aan een onderzoek onderworpen door het hof van Gelre en worden o.a. de navolgende opmerkingen gemaakt:

“Dat hij vermeijnt dat op den voeth van het besteck bij den suppliant geformeert geen bequaem gevanckenisse met eenen doorslagh datter twee gevangens separatelijk konnen geseth worden, kan gemaeckt worden ende sulxs ijut oorsaecke dat jeder der twee plaetse geen genoegsame langhte ende breete soude hebben dat eenen gevangenen sigh genoegelijck daarinn soude konnen houden gelijkck bij afmeteinge met den pesser op de schaele komt te blijcken datte breete maer vijff voeten is binnen werek”.

De gevangenen hadden niet al te veel plaats getuige de aantekening  in het bestek: “Dat eene plaetse van 14 voeth in het vierkant suffisant is om eenen gevangenen daarin te stellen”

Er zouden twee cellen worden gebouwd breed vijf voet (1.50 meter) en een “wachtstove” voor degenen die de gevangenen moesten bewaken.  Er werd opgemerkt dat de deur vergeten was op te nemen om de gevangenen binnen te brengen. Tevens werd in het bestek melding gemaakt van een probleem dat kon ontstaan: “Dat door het tieren van de gevangenen den kerkcken dienst kan interrumpeert worden ende bij aldijen het gemeijntd huys voor eenen cappalaen gedestineert is, hetselven seer verdrietelijck soude voorkomen”

22 mei1746 staat onder aan de brief  een p.s.:

“Wij soude niet geerne eene contra teekeninghe van de welgesinde voor den Vrijheere van Bierens hebben, om de gemeente niet absoluut in twee partijen te deelen”  

Verder blijkt uit de brief dat Baron d’Olne de inwoners uit zijn gedeelte van de heerlijkheid had verplicht op straffe van een goud gulden (dat was toen veel geld) op het kasteel De Berckt te verschijnen. Dit blijkt uit onderstaande opdracht aan de gerechtsbode:

“Onsen gerichtsbode sal aan de buyten rotmeesters (buurthoofden) seggen dat uit ieder huys om half een ure een man op peene (straf) van eenen Golt gulden alhier op de Berckt moet komen.

Dit bevel was ondertekend door baron d’Olne. Het blijkt dat hij eigenhandig zonder schepenbank-(rechtbank) heeft gehandeld want er wordt bij vermeld dat geen der schepenen heeft ondertekend.

Hij heeft hun gevraagd te protesteren tegen het plan van baron de Bierens voor de bouw van een ondergrondse gevangenis.  Een voor een werd de aanwezigen gevraagd of ze tijdens het bewaken van de gevangenen, liever in een gat in de grond zouden zitten, vol stank en vuiligheid of in een goed wachthuis boven de grond en volgens enkelen zou hij het gemeentehuis (schepenbank) hebben genoemd. . De schrijver van de aantekening dacht dat hooguit 1/3 de bouwplannen van d’ Olne steunt.

Van beide plannen werden bestek en tekeningen gemaakt en ingediend bij het hof van Gelre.

“Bestek en condities waarbij beide Heren van de Heerlijkheid van Baarlo voor iedereen na voorgaande publicatie zullen aanbesteden van een gevangenis bestaande uit een onderaardse kelder met wachtkamer, in de berg voor de grote kerkpoort”.

Hierbij wordt nu opgemerkt dat het voor beiden onmogelijk was dit samen te doen zoals blijkt uit de perikelen ook niet zo verwonderlijk is gezien hun verstandhouding.

Op 15 augustus 1746 schreef baron de Bierens aan het hof van Gelre. Hij verbaasde zich. Hij bood aan 15 pistolen bij te dragen mits d’ Olne op zijn kosten een goede gevangenis bij de kerk zou laten bouwen. D’ Olne heeft schijnbaar het aanbod niet geaccepteerd.

Op 8 mei 1747 is tijdens dit geschil is de procureur van de kanselarij te Geldern in Baarlo geweest en is de griffier te Venlo tevens ter plaatse de situatie komen visiteren.

Op 10 mei 1747 werden er bezwaren ingebracht tegen de aanbouw aan de schepenbank vanuit de bevolking (aangestuurd door Baron de Bierens) o.a. over het verstoren van de rust bij de kerk cq kerkdiensten en de rust voor de kapelaan die daar (in de schepenbank) woont. Tevens werd uit oogpunt van veiligheid bezwaar gemaakt wegens de aanwezigheid van de “polvertoren”(kruidopslag), niet ver van de “Hart” poort. Uit de beschrijving van deze bezwaren blijkt dat de gevangenen vaak maanden niet uit de cel kwamen. (“er was vuiligheid en stank”).

Er is veel correspondentie over en weer naar het Hof van Gelre in de procesvoering.

Uit een op  22 april 1749 door baron  van de Bierens geschreven brief blijkt dat de “Tichelbeckers” (steenbakkers) Bartholomeus Gilsen (Gielen) en Jan Francis Baum een offerte hebben gemaakt om een steenoven te bouwen in “Oedtbroeck” voor het bakken van 12.000 stenen, waarvan 2/3 gebrande stenen en 1/3 gebleekte stenen (in de zon gedroogd, z.g. zonnebakkers) bestemd voor de te bouwen gevangenis.

Op 19 oktober 1750 is het proces nog steeds gaande en 28 oktober 1750 heeft Baron de Bierens wederom 15 pistoolen voldaan aan de Baron d’ Olne.

Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat de gevangenis er inderdaad is gekomen en wel  de door baron d’Olne gewenste, aangebouwd aan de rechterzijkant van de schepenbank voor de kerkpoort.

Al met al blijkt weer eens dat de heren van de heerlijkheid Baarlo doorlopend met elkaar overhoop lagen en dat het steeds een strijd is geweest die vaak over de ruggen van de inwoners van Baarlo ging. Deze werden vaak door beide heren tegen elkaar uitgespeeld. Uiteindelijk werd in 1794 door de Franse bezetters aan deze scheve verhouding een einde gemaakt met de opheffing van de heerlijkheden.

Bron: RHCL 16.1117 nr. 116

© H. Brueren